De Protestantse Kerk houdt onder haar leden een enquête met het oog op de kerk in 2025. De media pakken het bericht snel op, al klinkt het her en daar wat dramatisch: hoe moet het verder? Alsof het een soort van wanhoopspoging is. En dat is het niet. Ik waardeer het positief dat de PKN een kerkbrede enquête houdt. Enige kerkpolitiek zal daar overigens niet vreemd aan zijn. Bisschop Eijk en de rooms-katholieke Nederlandse kerkprovincie hielden de enquête die Rome de wereldkerk instuurde angstvallig voor zich en de parochiebesturen. De Protestantse Kerk laat zien dat zij andere mores kent in de omgang met het grondvlak. Tegelijk vraag ik me af, in hoeverre de vragen echt peilen wat aan de basis leeft. Het gaat namelijk meer om de (bovenplaatselijke) organisatie dan om de inhoud, als het erop aan komt meer om het hoofd dan om het hart. Voor zover de vragen wel betrekking hebben op de plaatselijke gemeente, kunnen de betrokken gemeenten daar hun voordeel niet mee doen. Je hoeft alleen maar de provincie waar je woont in te vullen, geen postcode. Maar zelfs met een postcode zouden de gegevens niet kunnen worden doorgesluisd naar de desbetreffende plaatselijke gemeente, omdat een toenemende groep mensen niet in de eigen geografische (wijk)gemeente kerkt. Het invullen van specifieke geografische gegevens als de postcode zou de beloofde anonimiteit onder druk hebben gezet. Bovendien zouden de uitkomsten fricties tot gevolg kunnen hebben, bijvoorbeeld in de beoordeling van de predikant in zijn verschillende taken (vraag 11). Verstandig daarom dat dat niet gedaan is.
Met alle waardering voor dit initiatief, zet ik een aantal kritische kanttekeningen op een rijtje, zonder de pretentie volledig te zijn.
- Het overgrote deel van de vragen is gesloten. Je kunt alleen kiezen uit een aantal voorgegeven antwoorden. Dat perkt de creativiteit sterk in. De enquête wekt dan wel de indruk het kerklid voluit serieus te nemen, maar doet dat in de praktijk toch slechts in beperkte mate. Het zou echt spectaculair zijn geweest als de enquête mensen meer vrijuit had laten denken en dromen. Lastig voor de verwerking, maar dat is een ander punt.
- Een (kwantitatieve) enquête bevestigt doorgaans de status quo. Echte vernieuwing vraag om inzet van andere middelen. Godsdienstsocioloog Hijme Stoffels wees daar in een eerste reactie van een paar dagen geleden direct al op.
- De geslotenheid van de vragen valt me bijvoorbeeld op bij vraag 27, gericht aan de predikant. De vraag is eerst: wat is de omvang van uw dienstverband? Klik je fulltime aan, dan is de kous af. Klik je parttime aan dan kun je vervolgens nog kiezen uit twee antwoorden: je bent tevreden, of je bent het niet. Zou het ook kunnen zijn dat een fulltime predikant liever parttime zou werken? Of dat de parttimer het prima vindt parttime te werken mits het wat makkelijker zou zijn een andere werkkring met het predikantswerk te combineren? De enquête laat geen ruimte voor dit soort nuances en blijft daarmee toch wat oppervlakkig.
- Soms gaat het bij de antwoorden echt fout. Vraag 33 luidt: ‘Ervaart u voldoende ondersteuning bij uw werk als predikant vanuit … ‘. Dan volgt een opsomming via kerkenraad en werkgemeenschap naar de classis, en verder. Het vreemde is alleen dat de gemeente niet in het rijtje genoemd wordt. Kan die niet ondersteunen? Is de steun vanuit de gemeente niet het allerbelangrijkste? De vraag stellen is hem beantwoorden. Wat heb ik door de jaren heen juist vanuit de gemeente aan steun en warmte mogen ontvangen!
- De vervolgvraag (34) over de werkgemeenschap krijgt de predikant alleen maar als hij bij de vorige vraag de ondersteuning uit de werkgemeenschap positief waardeerde. De mogelijkheid om wat kritischer in te gaan op dit instituut ontbreekt, terwijl daar best aanleiding voor is. Er zijn zoveel vormen en plaatsen van overleg en ondersteuning, dat de vraag is wat daarbovenop de positie van de werkgemeenschap is, zeker als de predikant ook nog aan zijn reguliere werk wil toekomen.
- De vragen zijn soms dubbelzinnig. Vraag 29 citeert de ambtsopvatting uit de kerkorde (vgl. vraag 45). Op zich niets mis mee. Maar de vraag is dan: ‘Drukken bovenstaande woorden op uw ambtsbeleving?’ Drukken kan hier zowel een positieve als een negatieve lading hebben. Of deze opvatting wordt in jouw ambtspraktijk zichtbaar en je bent daar blij mee. Of deze opvatting is je te hoog gegrepen, je bent je bewust van je onvermogen, en je ervaart haar daarmee als een last. Vanwege de mogelijke misverstanden zullen de antwoorden op deze vraag onbruikbaar zijn.
- Bij vraag 50 mag ingevuld worden, hoe je staat tegenover de intensivering van een bepaald onderdeel van het kerkelijk werk, bijvoorbeeld meer jeugdwerk. Op zich is daar niets mis mee. Toch heeft het voor mijn gevoel ook iets van ‘u vraagt, wij draaien’. Het wordt naar mijn idee pas spannend en reëel als er gekozen moet worden: bijvoorbeeld óf meer jeugdwerk, óf meer diaconaal werk. In het kader van dezelfde vraag kun je aangeven hoe je denkt over de stelling ‘beter klein, kwetsbaar en zelfstandig dan fuseren met een andere gemeente’. Zou de vragensteller echt vóelen wat dat betekent, als hij of zij op deze vraag reageert? Ik betwijfel het. Zoals bij veel kwantitatieve enquêtes is het manco, dat het allemaal erg vrijblijvend is.
- Een vraag verder (51) stuit ik op het tegenovergestelde van de gesloten vraag. Ik mag aangeven wat ik vind van ‘opleiding en profiel predikanten meer aanpassen aan huidige behoeften van gemeenten’. Wat die ‘huidige behoeften’ zijn wordt er niet bij verteld. Voor menigeen zal het antwoord op deze voorvraag bepalend zijn. Als de gemeenten bijvoorbeeld zouden vinden dat een goede predikant orthodox moet zijn, zal de reactie anders luiden dan als de kwalificatie vrijzinnig is. Met andere woorden: dit is op een verkeerde manier een ‘open vraag’, een vraag die zweeft.
- Bij vraag 60 lijken de antwoorden de geënquêteerde in een bepaalde richting te drukken. Bij vorige vragen is er een zeker evenwicht tussen onacceptabel enerzijds en zeer wenselijk anderzijds, of tussen zeer belangrijk aan de ene kant en zeer onbelangrijk aan de andere. Wel zou het me niet verbazen dat de volgorde van de verschillende categorieën er toe doet. In het ene geval begint het met onacceptabel, in het andere met zeer belangrijk. Ik vermoed dat hoe meer het vakje naar links staat – dus waar men begint te lezen -, hoe eerder het verhoudingsgewijs zal worden ingevuld. Bij vraag 60 is echter iets anders aan de hand. Er kan uit vijf waarderingen worden gekozen: uitstekend / zeer goed / goed / matig / slecht. Overgezet in de cijfers van het rapport: 10 / 9 / 8 / 6 of 5 / 2. Het zal direct duidelijk zijn dat het evenwicht hier zoek is. Bovendien begint de reeks anders dan elders in het onderzoek met de hoogste waardering. De landelijke kerk gaat bij vraag 60 ongetwijfeld hoog scoren … .
Het zal duidelijk zijn. Hoe ingenomen ik ook ben met het idee van een enquête, ik ben buitengewoon ongelukkig met de inhoud ervan. Ik kan deze manier van bevragen niet echt serieus nemen. Hooguit zullen er bij een aantal vragen tendensen uit kunnen worden afgeleid, maar dat hangt dan sterk af van de vraagstelling en de te geven antwoorden. Synode, u kunt beter uw eigen plan trekken dan rekening houden met de uitslag van deze enquête. De kans is groot dat u daarmee pas echt recht doet aan wat er aan de basis van de kerk leeft.
P.S. Zie ook de bijdrage ‘PKN op verkeerde pad met onderzoek’ van Joop van Holsteyn, bijzonder hoogleraar kiezersonderzoek aan de Universiteit van Leiden, in Trouw van 21 februari 2015. Hij richt zich met name op de problemen met de representativiteit die de huidige aanpak oplevert.