De voedselcyclus in het evangelie van Matteüs

Matteüs kent twee versies van de zogenaamde broodvermenigvuldiging (14: 13-21 en 15: 29-39). Daarin is hij niet de enige evangelist. Dat wist ik. Ook wist ik dat beide in de getallen – aantallen aangeleverde broden, aantallen opgehaalde resterende brokstukken, aantallen aanwezigen – verschillen. Verder wist ik dat dat wel eens te maken kan hebben met de episode waarin Jezus in de streek van Tyrus en Sidon een Kanaänese vrouw ontmoet (15: 21-28). Daar verschuift de focus van Jezus’ optreden, van het volk Israël naar de hele wereld, of subtiel anders, maar wel correcter: in het volk Israël naar de hele wereld. Bij de tweede broodvermenigvuldiging komt ineens het getal ‘vier’ op, in de vierduizend mannen die in de gave van het brood hebben gedeeld. Dat getal staat in de Bijbel meer dan eens voor de vier windstreken, het element van wereldwijd.

Maar genoeg hierover. Toen ik in de voorbereiding van de dienst voor zondag aanstaande met het oog op de gekozen tekst (16: 1-12) nog eens verder keek, viel me iets anders op. In 13: 1 t/m 16: 12 komen verschillende aspecten van de voedselcyclus naar voren. Het begint met zaaien en oogsten (13: 1-32 en 36-43). Als het graan geoogst is, gemalen, enzovoort, komt het in aanmerking om er brood van te maken, naar de toenmalige methoden met zuurdesem (13: 33, maar ook 16: 1-12). Als dat klaar is, kan ervan worden gedeeld (14: 13-21). Op zinnebeeldige wijze wordt vervolgens verteld dat de boodschap van Jezus onder sommige gezaghebbende groepen als Sadduceeën en Farizeeën dood lijkt te lopen. Jezus stelt hun handelwijze ten aanzien van het onderscheid tussen rein en onrein in het eten onder kritiek en stelt heel direct: ‘Zien jullie dan niet in dat alles wat de mond ingaat in de maag terechtkomt en in de beerput weer verdwijnt? Wat daarentegen de mond uitgaat komt uit het har, en die dingen maken een mens onrein. Want uit het hart komen boze gedachten, moord, overspel, ontucht, diefstal, valse getuigenissen en laster. Dat maakt een mens onrein, niet eten met ongewassen handen’ (15: 17-20). Daarop begint het verhaal als het ware opnieuw. De Kanaänese vrouw pleit erbij Jezus voor dat als de honden mogen delen in de kruimels (!, opnieuw de beeldspraak van het brood, 15: 26-27), zij daar ten aanzien van het heil voor Israël toch ook op mag rekenen. Zoals hiervoor aangegeven loopt deze gebeurtenissen vloeiend over in nóg een broodvermenigvuldiging. Dit wordt dan afgesloten met 16: 1-12, waar Jezus de thema’s van zuurdesem en brood nog eens concluderend bij elkaar brengt.

Op zich is het in een agrarische samenleving waarin een belangrijk deel van tijd en aandacht is gericht op het vergaren van voldoende eten, niet vreemd dat Jezus de verschillende aspecten van de voedselcyclus in Zijn onderricht zozeer centraal zet. Toch lijkt meer dan dit gegeven voor Matteüs de aanleiding te vormen dit gegeven uit het onderricht van Jezus voor het voetlicht te halen. Hij kiest er namelijk voor een en ander in een zekere samenhang bij elkaar te plaatsen. Ik vermoed dat andere theologen zich ook al eens over dit verschijnsel hebben gebogen. Ik sloeg de ‘oude’ structuralist Johannes Wilkens, Der König Israels I (Berlin 1934), er nog eens op na. Hij laat het tweede deel van het Matteüs-evangelie beginnen bij 11: 25 en eindigen bij 16: 20 onder de titel ‘Die Wirkung des Christuswerks “zu jener Zeit”‘. Dat begint met de woorden ‘In die tijd zei Jezus ook: “Ik loof u, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat u deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt gehouden, maar ze aan eenvoudige mensen hebt onthuld.”‘ (11: 25). Vlak daarna wordt de thematiek van het eten ingeleid met de aren plukkende discipelen op sabbat (12: 1-8). Nog veel sterker dan ik eerder voor ogen had, werkt Jezus Zijn zending uit met dat wat ‘eenvoudige mensen’ vanuit hun dagelijkse werken en ploeteren kennen: de strijd om het dagelijks brood.

Over Klaas-Willem de Jong

Mijn naam is Klaas-Willem de Jong. Ik ben docent kerkrecht en opleidingscoördinator van de VU-PThU joint bachelor Theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit. Ik studeerde theologie in Kampen (1979-1985), in Boedapest (1987-1987) en promoveerde aan de VU (Amsterdam, 1996). Verder studeerde ik Nederlands Recht aan de Open Universiteit (2002-2010). Mijn afstudeerscriptie ging over de verhouding tussen kerkelijk recht en privaatrecht. Eerder was ik predikant in Oudega (SWF), Haarlemmermeer-Oostzijde (Rijsenhout), Oudshoorn-Ridderveld (Alphen a/d Rijn) en Leidsche Rijn (Utrecht). Nog steeds studeer ik graag. Ik wandel en fiets. Daarnaast heb ik als hobby treinen (groot en klein). Meer informatie op mijn website: www.kwdejong.nl en op de blog www.kerkenrecht.nl
Dit bericht is geplaatst in Overig. Bookmark de permalink.