Kees van Setten schrijft in het tijdschrift Laetare een mooi genuanceerd artikel over de liedcultuur in de evangelische beweging. De evangelische liturgie krijgt nogal eens het etiket ‘emotiecultuur’ opgeplakt. Van Setten laat zien dat dat onterecht is, in ieder geval naar de letter. Alle liturgie is emotie. De emotie in een evangelische samenkomst is alleen wezenlijk anders dan die in een hoogkerkelijke liturgie. Het evangelische lied ligt voor een deel dicht aan tegen de primaire gebedstaal. Het wordt lastig om die taal te beoordelen aan de hand van poëtische criteria. Het lied is immers niet direct als poëzie bedoeld!
Van Setten vergelijkt lofprijzing en aanbidding in de evangelische beweging met een icoon. Hij omschrijft een icoon als een venster op de eeuwigheid, op God. Van Setten beseft dat hij zich met een dergelijke vergelijking op glad ijs begeeft. Het beeld van de icoon helpt me wel om het lofprijzings- en aanbiddingslied te plaatsen. Maar toch zou ik het lied zélf niet een icoon noemen. De verwijzing naar Gods aanwezigheid wordt gelokaliseerd in de gelovige die in woord en daad getuigt. Hij is de icoon.
Als we het beeld van de icoon in het kader van het kerklied toch willen hanteren, dan is het zÃngen van het lied naar mijn idee veeleer de omgang met een icoon. Iconen zijn ‘in’. Mensen kijken er naar, laten zich erdoor inspireren. Zo nu en dan doen ze ook in de protestantse eredienst hun intrede. Anders dan in de oosterse kerken zal het echter niet snel gebeuren dat iemand ze met eerbied zal aanraken en kussen. Naar mijn idee gebeurt dat nu juist in het zingen van het lofprijzings- en aanbiddingslied: wel God, de Eeuwige, de Heilige, wordt aanbeden, als het ware even (aan)geraakt, innig gekust. Het lied zet als het ware aan tot die beweging. Waar het traditionele kerklied de weg naar binnen gaat – het Woord wordt als het ware naar binnen gezongen – is de weg in het evangelische lied precies omgekeerd: het verwerkte Woord wordt uit-ge-zongen.
Het voorgaande neemt niet weg dat Van Setten een eerlijke poging doet om het evangelische lied op waarde te schatten. Een poging die navolging verdient in kerken die van zichzelf maar al te goed weten – en dat soms zelfs propageren – dat ze pluriform zijn.