Kerk naar 2025: inhoud

Onlangs verscheen het rapport ‘Kerk naar 2025. Een verkenning’. Ik begon met een blog schrijven over de procedure. In deze blog wil ik ingaan op de inhoud. Ik maak daar een ‘groeiblog’ van. Ik voeg in de loop der tijd gedachten toe die nieuw bij mij opkomen. Zoals dat gaat in een creatief proces als dit.

Om te beginnen. Het is een goede zaak dat de Protestantse Kerk in Nederland zich bezint op de toekomstige organisatie. Sommigen hebben het bij de totstandkoming in 2004 en de aanloop daarop al gesteld dat de gekozen organisatie niet toekomstbestendig was. Zij hebben gelijk gehad. Al snel verdwenen de regionale dienstencentra. De landelijke dienstenorganisatie kromp en krimpt nog steeds. Het landelijk gebouw is inmiddels veel te groot, maar kan gelukkig deels aan derden worden verhuurd. Dit alles is het gevolg van teruglopende inkomsten. Aan alle kanten merken actieve gemeenteleden echter ook dat er naast een financieel probleem in steeds sterkere mate een personeel probleem aan het ontstaan is. De groep die ja wil zeggen op een van de ambten en zich daaraan een periode van tenminste vier jaar wil verbinden, wordt kleiner. Vooral de bovenplaatselijke organisatie heeft daarvan te lijden. Ze is te groot, te log. Maar er is meer. De plaatselijke situaties verschillen steeds meer van elkaar. Maatwerk is nodig. De huidige kerkorde is slechts in beperkte mate op ingericht. Met enige regelmaat worden aanpassingen doorgevoerd, maar deze vergroten de (al bestaande) complexiteit en zijn lang niet altijd voldoende. Bovendien kost een wijziging van de kerkorde veel tijd. Ook om snel op toekomstige ontwikkelingen in te spelen, zal het daarom eenvoudiger moeten. Verder is het collegiaal bestuur naar moderne maatstaven in probleemsituaties niet adequaat. Losmakingsprocedures van predikanten bijvoorbeeld duren lang. Door alle instanties die hun zegje moeten doen is zorgvuldigheid en eenduidigheid soms ver te zoeken.

Als het om predikanten gaat, is het rapport beperkt, zo je wilt selectief. Je zou verwachten dat er een mooi, aansprekend en inspirerend beeld wordt geschetst van de predikant in 2025.Wat dat betreft was ik wel onder de indruk van het pleidooi van J.H.F. Schaeffer in Christelijk Weekblad van deze week (nr 7, vrijdag 3 april) voor de predikant als generalist. Hij gaat daarmee in tegen de trend om de toekomst van het predikantschap vooral te zien in specialisatie. In het synodale rapport blijft het allemaal erg flets: het houdt zo ongeveer op bij de constatering dat de invulling in de toekomst ‘bewegelijk’ zal zijn. Het enige punt waar het concreet wordt is in de vraag (en in de daarmee verbonden stelling) of de verbintenis van een predikant aan een gemeente voor onbepaalde tijd wel de meest geëigende is. Daar wordt dan nog wel een aardige theologische draai aangegeven door te wijzen op ‘de onrust van de voeten van de apostelen’, maar het blijft ook daarmee allemaal wel erg mager. Welke functie gaat de predikant in de kerk van 2025 vervullen?! Hoe gaat het werken met één predikant voor misschien vier of vijf vier/preekplekken? Welke gevolgen heeft dát voor de kerkstructuur? Vreemd, zo niet verontrustend voor predikanten is dat er bij de stelling staat: ‘Uiteraard vraagt dit om zorgvuldige uitwerking, met inachtneming van een rechtspositie van predikanten.’ Doorgaans wordt gesproken over dé rechtspositie. Toeval of bedoeld? In dit kader is het ook opvallend dat bij de verdere uitwerking wel de Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer wordt genoemd, maar niet de Bond van Nederlandse Predikanten.

Overigens ben ik er, afhankelijk van de uitwerking, niet op voorhand op tegen om enige terminering aan te brengen in het beroepen van een predikant. Een eerste periode van zeven jaar, eventueel één keer te verlengen met vijf jaar? Ik zou overigens heel nadrukkelijk álle predikanten in landelijke dienst bij deze terminering willen betrekken. Laten zij gewoon meedraaien in dit geheel. Dat zal wel betekenen dat de tijd van reguliere arbeidsovereenkomsten voor de predikant-medewerkers van de Dienstenorganisatie van de PKN voorbij is. Zij worden beroepen door de synode en komen als zodanig in algemene dienst. Het wordt daarmee omgekeerd ook voor gemeentepredikanten aanlokkelijker een aantal jaren in landelijke dienst te werken.

Een tweede punt dat mijn aandacht trekt is dat van de kerkelijke rechtspraak. Die moet volgens het rapport blijven. De onderbouwing is heel kort: ‘De gang naar de wereldlijke rechter past niet goed bij een geloofsgemeenschap.’ Op zich prima. Ik ben echter wel benieuwd wat deze stellingname waard is. De huidige kerkelijke rechtspraak richt zich sterk op vorm en procedure. Bestuursorganen zoals de kerkenraad hebben in de huidige kerkelijke rechtspraak een vrijwel onbeperkte beleidsvrijheid. Hooguit kunnen ze in aanraking komen met opzicht (en tucht). Nu al is het zelden zinvol in beroep te gaan tegen een kerkelijk besluit. Het bestuursorgaan krijgt vrijwel altijd gelijk. Als de kerkorde een stuk dunner wordt en daarmee de regelgeving afneemt, zou de kerkelijke rechtspraak wel eens helemaal een wassen neus kunnen worden. Het zal dan echt nauwelijks meer gebeuren dat bijvoorbeeld een kerkenraad te betrappen valt op het niet volgen van de procedurele (zorgvuldigheids)regels. Voor zover dat wel gebeurt, dreigt een ander probleem. Waar regels ontbreken zal de kerkelijke rechtspraak zich wellicht genoodzaakt zien zelf regels te stellen. Ze gaat daarmee dan op de stoel van de kerkelijk wetgever (met name de synode) zitten. In dit verband zou ik willen pleiten voor twee zaken. 1) Een onderzoek naar de huidige kerkelijke rechtspraak, de betekenis en zin ervan, zowel voor bezwaarmakers als bestuursorganen, enzovoort. 2) Een opzet die aansluit bij de in het onderzoek opgedane bevindingen. Mijn indruk is namelijk dat op dit moment door de gekozen (bestuursrechtelijke) aanpak van de kerkelijke rechtspraak, de betekenis ervan zeer gering is, eerder bij de betrokken partijen frustratie opwekt, dan het idee geeft dat wordt recht gedaan. Zonder zullen we echter ook niet kunnen. Dan zullen mensen snel(ler) de stap zetten naar de burgerlijke rechter. Of het niet past bij een geloofsgemeenschap, zoals de auteurs van het rapport menen, weet ik niet op voorhand (al stelt Paulus wel een stevige vraag op dit punt in 1 Korinthe 6: 1). Zeker is voor mij wel dat het niet wenselijk is.

 

Over Klaas-Willem de Jong

Mijn naam is Klaas-Willem de Jong. Ik ben docent kerkrecht en opleidingscoördinator van de VU-PThU joint bachelor Theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit. Ik studeerde theologie in Kampen (1979-1985), in Boedapest (1987-1987) en promoveerde aan de VU (Amsterdam, 1996). Verder studeerde ik Nederlands Recht aan de Open Universiteit (2002-2010). Mijn afstudeerscriptie ging over de verhouding tussen kerkelijk recht en privaatrecht. Eerder was ik predikant in Oudega (SWF), Haarlemmermeer-Oostzijde (Rijsenhout), Oudshoorn-Ridderveld (Alphen a/d Rijn) en Leidsche Rijn (Utrecht). Nog steeds studeer ik graag. Ik wandel en fiets. Daarnaast heb ik als hobby treinen (groot en klein). Meer informatie op mijn website: www.kwdejong.nl en op de blog www.kerkenrecht.nl
Dit bericht is geplaatst in Kerk en recht, Overig, Publicaties. Bookmark de permalink.